In mijn vorige artikel over de opname van de gemeente heb ik de, in mijn ogen, belangrijkste argumenten uiteengezet voor het idee van een opname van de Gemeente van Jezus. Vijf Bijbelse argumenten zijn daar voorbijgekomen om te laten zien dat de Schrift van God spreekt over juist zo’n opname. En met die opname van de Gemeente bedoel ik dan (nogmaals): dat er een moment komt in de tijd, dat de Gemeente van Jezus Christus wordt weggenomen van deze aarde, in een plotseling ogenblik om zich bij Jezus te voegen en de bruiloft van het Lam met hem te vieren. Deze opname is iets dat plaatsvindt voorafgaand aan de daadwerkelijke terugkomst van Jezus op aarde in macht en majesteit. Daarbij heb ik in het vorige artikel ook kort beschreven hoe dit idee van een opname van de Gemeente zich in de evangelische wereld heeft kunnen verspreiden en hoe het door de jaren van de negentiende en twintigste eeuw heen langzaamaan een breed geaccepteerd element van de toekomstverwachting en de leer van de laatste dingen rond de terugkomst van Jezus is geworden. Toch zijn er ook gelovige mensen die daar anders over denken. Zeker naarmate de eenentwintigste eeuw vordert, is er een nieuw tegengeluid hoorbaar. Steeds meer christenen, ook orthodox-evangelische christenen, hebben vraagtekens en bezwaren bij deze opvatting. In dit artikel wil ik de grootste vraagtekens en bezwaren behandelen.
De Bijbel spreekt niet over een opname van de Gemeente. Als de opname van de Gemeente zo een belangrijk onderdeel is in de gebeurtenissen rond de terugkomst van Jezus, waarom is er in de Bijbel dan nergens expliciet iets over die opname te vinden? Het woord opname komt niet eens in de Bijbelse grondtalen voor. Elk argument uit het Woord van God die door voorstanders van deze gedachte wordt aangehaald, is indirect en vraagt een hele toegespitste interpretatie van de gelezen verzen. Het zijn aannames die nooit verder komen dan indirecte verwijzingen naar een eventueel soortgelijk gebeuren gevonden in Bijbelteksten. Daarbij vraagt dat soms hele specifieke exegetische verklaringen om tot de conclusie te komen dat hier sprake is van een verwijzing naar die opname (zie ook onder). Voorstanders van het idee van een opname verwijzen als tegenargument hierbij vaak naar de Drie-eenheid. Dit zou een voorbeeld zijn van een begrip dat net zo goed niet letterlijk in de Bijbel te vinden is, maar wel in de hele Bijbel duidelijk naar voren komt als concept en daar zo ook wordt beleden. God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest, doortrekken het ganse Woord van God. Het is daarom niet raar dat wij geloven in een Drie-eenheid, ook al wordt dat in de Bijbel zo niet genoemd. Je kan toch ook niet beweren dat dit niet waar is, omdat de Bijbel daar geen expliciete en directe melding van maakt? Toch is dit geen geldig argument. Het gaat zij die niet geloven in een opname namelijk niet om het strikte woordgebruik. Het gaat ook hier om het concept, het idee. En inderdaad, kijkend naar de Drie-eenheid wordt dan al snel duidelijk dat door de hele Bijbel heen, zowel in het OT als het NT, dit concept terug te vinden is. In dat geval is het geen probleem als het woord zelf niet teruggevonden wordt. Dat geldt echter niet voor de opname van de Gemeente. Het idee zelf is helemaal niet sterk Bijbels te verankeren, zo vindt men. Er zijn genoeg teksten aan te geven over de Dag van de Heer en de laatste dingen bijvoorbeeld, waar in geen enkel opzicht enige melding wordt gemaakt van een opname van gelovigen voordat Jezus terugkomt. In het OT bijvoorbeeld is er vrijwel altijd alleen sprake van de dag van de Heer. Deze dag is één moment; één dag waarop alles plaatsvindt wat gebeuren moet als Jezus terugkomt en God verschijnt. Geen verborgen opname en geen plotselinge wegvoering van gelovigen. Daarnaast kent ook het NT teksten en verzen die niet wijzen op een opname in hun beschrijving van de laatste dingen. In 2 Petrus 3 bijvoorbeeld lezen we over de dag van de Heer: ‘de dag van de Heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht. Als dit allemaal op die manier te gronde gaat, hoe heilig en vroom moet u dan niet leven, u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken ervan bespoedigt. Die dag gaan de hemelsferen in vlammen op, en de elementen vatten vlam en smelten weg. Maar wij vertrouwen op Gods belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (NBV).’ Dit is maar een voorbeeld, maar het toont duidelijk aan wat zij die niet geloven in het idee van een opname bedoelen. Er wordt hier namelijk met geen woord gesproken over een opname, dat terwijl er wel gesproken wordt over de hoop van de gelovigen in de dingen gaan komen. Die hoop is de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, niet een wegvoering voordat de dag van God daar is. Er wordt niet gesproken over een behoud uit oordeel en rampspoed, maar over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die door alles heen komende is. Dat is de hoop voor gelovigen en meer niet. En zo zijn er meer voorbeelden te geven, zeggen zij die niets in een opname zien. Zij zijn van mening dat het een nogal grote exegetische stap is om op basis van magere Bijbelse gegevens, verregaande conclusies te trekken over het bestaan van een opname en over de loop van de dingen die nog gaan komen.
Het is dan ook niet toevallig dat in dat in het grootste deel van de kerkgeschiedenis, dit idee nooit eerder en verder verspreid is geweest, want zo zeggen criticasters: het idee van een opname is uiteindelijk geen Bijbelse gedachte.
1 Tessalonicenzen 4 en het Griekse woord harpazo. Een van de meest gebruikte teksten uit de Bijbel door de voorstanders van het idee van een opname van de Gemeente, is het tekstgedeelte uit 1 Tessalonicenzen 4: 13-18. Daar staat: ‘wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden in Christus toebehoren opstaan, en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen worden weggevoerd op de wolken en gaan we de Heer in de lucht tegemoet (vers 16 & 17 NBV).’ Deze tekst, waarin het Grieks het werkwoord harpazo is te vinden voor ‘wegvoeren,’ zou de meest duidelijke verwijzing zijn naar een opname van de Gemeente van Christus, voordat Jezus terugkomt. Harpazo betekent immers wegvoeren, roven, lostrekken en (plotseling en met geweld) wegnemen. Daarbij vinden we hetzelfde woord gebruikt in Handelingen 8 bij Filippus die wordt weggenomen en in Openbaring 12 met de vrouw en het kind dat dadelijk werd weggevoerd. Beide zijn voorbeelden van Gods ingrijpen waardoor personen van een plek weggevoerd worden.
Het probleem is echter dat het woord harpazo niet de precieze betekenis heeft die voorstanders van de opname daaraan geven. Het is waar dat dit werkwoord ook wordt gebruikt in Handelingen 8 en Openbaring 12, waar het in beide gevallen duidt op een inmenging van de Heilige Geest om personen van de ene naar de andere plek te brengen, maar elders wordt dit woord ook in andere contexten gebruikt. Dan heeft een hele andere betekenis en reikwijdte. Zo lezen we bijvoorbeeld in Matteüs 11: 12: ‘sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het Koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen (NBV).’ Ook hier vinden wij een vervoeging van het werkwoord harpazo voor wat hier vertaald is als ‘er met geweld beslag op leggen.’ Of zie Matteüs 13: 19, waar staat: ‘Bij ieder die het woord van het Koninkrijk hoort maar het niet begrijpt, komt hij die het kwaad zelf is en rooft wat hun in het hart is gezaaid (NBV).’ Het woord ‘roven’ is daar een vervoeging van harpazo. Maar kijk ook naar Handelingen 23: 10, waar staat: ‘toen de onenigheid nog verder toenam, vreesde de tribuun dat Paulus door de leden van het Sanhedrin verscheurd zou worden. Hij liet een afdeling soldaten komen om hem te ontzetten en hem terug te brengen naar de kazerne (NBV).’ Ook hier is ‘ontzetten’ een vervoeging van het werkwoord harpazo. Dit zijn alle drie voorbeelden van het gebruik van harpazo die niets met een bovennatuurlijke opname van de gemeente van Jezus Christus te maken hebben, noch met de Heilige Geest die iemand van de een naar de andere plek voert. Concluderen dat harpazo, zoals gebruikt in 1 Tessalonicenzen 4, dus per definitie bewijst dat er een opname van de Gemeente is, is daarom te kort door de bocht. Dit woord is een normaal Grieks werkwoord met meerdere betekenissen en duidt niet per definitie op een bovennatuurlijke wegvoering van gelovigen door de Geest.
De scheiding tussen Openbaring 3 & 4. Er is iets bijzonders aan de hand met de opbouw van het Bijbelboek Openbaring. De eerste drie hoofdstukken van het Bijbelboek zijn gericht aan de gemeenten van Jezus Christus. Nadat Jezus zichzelf heeft voorgesteld aan Johannes als degene die tussen de lampenstandaards staat in Openbaring 1, heeft hij een boodschap aan zeven gemeenten van hem in Klein-Azië (in wat nu het westen van Turkije is). Vervolgens volgen zeven boodschappen, zeven brieven aan de zeven gemeenten. Deze beslaan hoofdstuk 2 & 3 van Openbaring. Daarna, vanaf hoofdstuk 4, begint een nieuw gedeelte. Een gedeelte dat gaat over de dingen die nog moeten gebeuren. Of zoals het in hoofdstuk 4 vers 1 zelf wordt gezegd: ‘kom hierboven dan laat ik je zien wat hierna moet gebeuren (NBV).’ Vervolgens volgen dan alle beelden, visioenen en beschrijvingen van Johannes over de dingen die gaan komen. Tussen hoofdstuk drie en hoofdstuk vier zit dus een breuk. Daarbij zegt Jezus zelf al wanneer hij aan Johannes verschijnt in hoofdstuk 1 vers 19: ‘schrijf daarom op wat je gezien hebt, wat er nu is en wat hierna zal gebeuren (NBV).’ Dit zou al een aanwijzing voor deze breuk zijn: Johannes moet eerst schrijven over wat hij al gezien heeft van Jezus in hoofdstuk 1, vervolgens wat er nu is in de boodschappen aan de zeven gemeenten in hoofdstuk 2 & 3 en daarna wat er nog gaat komen, vanaf hoofdstuk 4. Het opvallende nu bij deze scheiding tussen hoofdstuk 3 & 4 van Openbaring, is dat er na het derde hoofdstuk tot aan de laatste hoofdstukken van de Openbaring niet meer gesproken wordt over de Gemeente van Christus. Voorstanders van de opname van de Gemeente zien hierin een bewijs voor die opname. Tegenstanders van deze gedachte bestrijden dit.
Ook als tegenstanders erkennen zij dat vanaf hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 18 van Openbaring er geen melding wordt gemaakt van de Gemeente als entiteit. En dat is inderdaad opvallend, aangezien het NT juist zo nadrukkelijk steeds over de Gemeente, wie zij is, hoe zij moet zijn en waar zij naar onder weg is, spreekt. Echter, zo zeggen zij, dat betekent nog niet dat er dus sprake moet zijn van een opname. Dat wordt in Openbaring namelijk nergens expliciet gezegd. Het is een nogal grote exegetische stap om dan maar te concluderen dat er dus een opname moet zijn. Sterker nog, het is een exegetische stap die zo niet gemaakt mag worden. Uit het ontbreken van de Gemeente in deze hoofdstukken van Openbaring kun je niet gevoegelijk concluderen dat er dus een opname heeft plaatsgevonden. Dat is een drogreden en wel een drogreden die bekend staat als een argumentum ex silentio. Dat wil zeggen dat er een conclusie wordt getrokken op basis van het feit dat iets niet gezegd is. Een alledaags voorbeeld van deze drogreden is: toen ik Peter vroeg naar zijn pincode, zweeg hij. Dat betekent dus dat hij zijn pincode niet weet. Die conclusie is niet geldig en kun je niet trekken. En zo geldt dat ook voor deze: omdat er niet over de Gemeente wordt gesproken, betekent dat niet de Gemeente is opgenomen. Dat staat er niet en dus mag je dat niet zo concluderen. Het argument voor een opname is er een die je daarom niet kunt maken op basis van alleen de tekst alleen van Openbaring en de scheiding tussen hoofdstuk 3 & 4. Ook dit is dus geen geldig Bijbels argument voor de opname van de Gemeente.
De Weerhouder en 2 Tessalonicenzen 2. In 2 Tessalonicenzen 2: 5-8 lezen we het volgende: ‘herinnert u zich niet dat ik u dit herhaalde malen gezegd hebt toen ik bij u was? Dan weet u ook wat hem nog tegenhoudt en dat hij pas zal verschijnen op de voor hem vastgestelde tijd. Hoewel in het verborgene de wetteloosheid nu al werkzaam is, moet eerst degene die hem tegenhoudt verdwijnen. Pas dan verschijnt hij… (NBV)’ Deze verzen gaan over de komst van de antichrist; een persoon die de belichaming zal zijn van het kwaad en de wetteloosheid. Een grote tegenstander van God en gelovigen. Deze antichristelijke macht wordt ‘tegengehouden,’ zo lezen we hier. Dat zal echter niet altijd zo blijven. Op een gegeven moment zal deze tegenhouder, of weerhouder, worden weggenomen. Voorstanders van de opname van de Gemeente claimen dat deze weerhouder de Gemeente van Jezus is. De Gemeente van Jezus is immers een tempel voor de Heilige Geest en deze Geest houdt die antichristelijke macht tegen. Wil dus deze antichrist vrij spel hebben, zoals de tekst uit 2 Tessalonicenzen aangeeft, dan moet deze weerhouder weggenomen worden. Oftewel er moet een opname van de Gemeente zijn. Zij die niet geloven in een opname van de gemeente, zijn er echter niet van overtuigd dat dit deze weerhouder de Gemeente van Jezus is of zou moeten zijn. Paulus benoemt deze weerhouder hier verder immers niet duidelijk. Hij heeft het er mondeling met de gemeente over gehad, zegt hij in vers 5, en dus weten zij het wel en hoeft hij die verder niet te benoemen. Wij echter weten het niet. De weerhouder kan van alles zijn en er zijn dan ook vele verklaringen voor deze weerhouder gegeven. Zo zijn er theologen die de rechtsorde in de wereld, of de rust en de stabiliteit van het Romeinse Rijk hebben gezien als de tegenmacht voor de chaos en wetteloosheid van de antichrist. Weer anderen zien in de weerhouder een verwijzing naar een of meerdere machtige engelen die namens God de antichristelijke macht tegenhouden. Op een gegeven moment zullen zij daar mee stoppen en dan zal die macht zich openlijk manifesteren. Dit zijn alle even legitieme verklaringen voor de weerhouder als de Gemeente of de Heilige Geest. Het gaat er ook helemaal niet om deze tegenhoudende macht eens en voor altijd definitief te duiden, het gaat de tegenstanders van het idee van een opname erom aan te tonen dat het niet per definitie hier over de Gemeente gaat of over de Heilige Geest binnen die Gemeente. Daarbij, die Geest kan immers ook net zo goed buiten de Gemeente werkzaam zijn. Deze tekst is daarmee dus niet bewijs voor de noodzaak van een opname van de Gemeente voor het einde.
Lukas 17 & Matteüs 24. Jezus spreekt in Lukas 17 & Matteüs 24 over het komende Koninkrijk van God. Jezus gaat daarbij in op de opname van de Gemeente, aldus zij die geloven in zo’n opname. Zij zien dat al in de verwijzingen naar de tijd van Noach en Lot. Zowel bij Noach als bij Lot werd een kleine groep mensen (twee klein families), gered van het oordeel. Hierin zou een vooruitwijzing te vinden zijn naar de opname van de Gemeente; wanneer de familie van God ook zal worden opgenomen als enige uit de gehele wereldbevolking. Daarnaast wordt er door Jezus uitdrukkelijk gesproken over twee die in een bed, twee die in het veld, twee die onderweg zijn, waarvan één wordt meegenomen en de ander achtergelaten. Ook dat wordt gezien als een bewijs zijn voor de opname.
Mensen die niet geloven in opname hebben echter een andere interpretatie van dit gedeelte. Zij zijn van mening dat de voorstanders van de opname geen oog hebben voor de context van de woorden van Jezus en voor de theologische betekenis van het reeds en het nog niet van het Koninkrijk van God. Iets dat essentieel is voor het begrijpen en verstaan van de boodschap van het Koninkrijk. In Lukas 17 bijvoorbeeld vertelt Jezus over het Koninkrijk van God in het licht van een vraag van de farizeeën. Zij vroegen namelijk ‘wanneer het Koninkrijk van God zou komen (vers 20).’ Daarop vertelt Jezus hun dat dit niet zomaar is aan te wijzen: ‘men kan niet zeggen: ‘kijk, hier is het!’ of: ‘daar is het!’ Maar weet wel, het Koninkrijk van God ligt binnen uw bereik (NBV).’ De openbaring van de Mensenzoon en zijn Koninkrijk is altijd een plotseling en bijzonder moment, juist omdat het niet van de aarde is en niet kan worden aangewezen. Als het voorbij komt (zoals met Jezus die door het land trok), is het er opeens en wordt de mens uitgedaagd om te komen, te luisteren en te volgen. Echter vele mensen zullen het niet zien, want als in de dagen van Noach en Lot, zijn zij met allerlei andere zaken bezig. Toch wacht het Koninkrijk voor niemand. Het vraagt geloof en toewijding en wil iedereen meenemen in de nieuwe wereld van God, maar je moet wel komen. Daarom zegt Jezus: twee zullen op één bed zijn en de een zal worden meegenomen, de ander niet. Twee aan het werk, de een gaat mee, de ander niet. Dit is daarmee niet meer en niet minder dan met de beelden en woorden van deze passage dezelfde boodschap van het Koninkrijk verkondigen die overal in het evangelie te vinden is. De boodschap die Jezus steeds laat klinken: kom en volg mij. Laat alles achter, want het Koninkrijk van God is nabij. Dat is de boodschap van Jezus geweest vanaf het begin. Die heeft hij altijd uitgedragen. Zij die deze boodschap horen en er naar luisteren ontdekken dat het Koninkrijk werkelijk gekomen is, in de harten van hen die Hem vinden. Daar, in deze harten en levens, komt het Koninkrijk van God al, daar is het reeds een nieuwe wereld en is men reeds een nieuwe mens geworden. Natuurlijk nog in voorlopigheid, want het Koninkrijk is er nog niet definitief. Jezus zal ooit komen met majesteit en luister, zoals ook in Matteüs 24 wordt verwoord door de Heer. Maar ook dan geldt nog steeds wat destijds al gold: mensen zullen het niet doorhebben. 2000 jaar geleden al niet, de geschiedenis door niet en ook dan niet. Ook dan zullen sommige mensen worden meegenomen het Koninkrijk van God in, de nieuwe hemel en aarde, maar ook dan zullen mensen achterblijven en verloren gaan. Dit is niet een specifieke verwijzing naar een opname, het is een samenvatting van de radicaliteit van het Koninkrijk van God en een weergave van de keuze die mensen voorgelegd wordt als zij die boodschap horen en geconfronteerd worden met de werkelijkheid van dat Koninkrijk. Ga je mee, of ben je niet bereid?
Dat deze verzen niet over een opname gaan, blijkt verder ook uit het woordgebruik in Lukas 17 & Matteüs 24. Jezus spreekt daar immers over ‘meegenomen’ (Grieks paralambano) en niet over weggevoerd (Grieks harpazo). Als hier de bovennatuurlijke, geestelijke wegvoering zou zijn bedoeld waar harpazo naar zou verwijzen, dan zou je hier niet ‘meegenomen,’ maar ‘weggevoerd’ hebben mogen verwachten.
Jezus komt met de ‘zijnen.’ In de Bijbel staat op meerdere plekken dat Jezus terugkomt met de ‘zijnen.’ In Zacharia 14: 5 bijvoorbeeld, lezen wij over dit moment dat ‘de Heer, mijn God, zal verschijnen met al de zijnen (NBV).’ Of kijken we naar 1 Tessalonicenzen 3: 13, waar staat: ‘moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor God onze Vader, zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al de zijnen (NBV).’ De Heer verschijnt dus niet alleen. Als hij komt, neemt hij de zijnen mee. Deze ‘zijnen’ zijn volgens voorstanders van het idee van de opname van de Gemeente, de gelovigen van het gezin van God die door Christus al bij zijn leven, broeders en zusters worden genoemd; zij zijn de ‘zijnen.’ Als Jezus komt vergezeld van deze ‘zijnen,’ is het niet meer dan logisch om er vanuit te gaan dat er eerst een opname, een tot hem verzameling van die ‘zijnen’ moet zijn. Immers hoe kunnen zij anders met hem komen? Het is echter maar de vraag of dat ook zo bedoeld is. Waarom zouden de ‘zijnen’ die hier genoemd worden niet de engelen kunnen zijn, of de gelovigen die reeds ontslapen zijn van het Oude en het Nieuwe Testament? Er zomaar vanuit gaan dat dit de Gemeente van Jezus is die is opgenomen van de aarde, is een veel te sterke conclusie, die deze teksten niet per definitie ondersteunen. Ook hierin is dus geen bewijs van de opname te vinden.
Slotwoorden. Het grote probleem dat mensen die niet geloven in een opname van de Gemeente hebben ligt dus in het feit dat zij de Bijbelse bewijzen daarvoor, die worden aangedragen door de voorstanders van dit idee, te mager vinden. Zij zijn van mening dat er Bijbels gezien te weinig is om met zekerheid en stelligheid van een opname te kunnen spreken. Het vraagt in hun ogen een nogal vergaande en hele gerichte, specifieke exegese van bepaalde tekstgedeeltes om op basis van Gods Woord tot deze conclusie te komen. Te meer daar ook andere tekstgedeeltes die gaan over de laatste dingen, in het geheel niet spreken over een opname, ook niet zijdelings. Zij spreken dus deze exegetische conclusies tegen, zo lijkt het. De argumenten die worden aangedragen en die in dit artikel ook besproken zijn, onderschrijven dit. Zij wijzen niet onomstotelijk naar een opname. Je kunt met even geldige argumentatie deze verzen ook anders interpreteren en je doet dan in geen enkel opzicht de tekst of de betekenis van de woorden, geweld aan. Dat alleen al geeft aan dat er dus geen opname zal zijn. Was dit namelijk wel onderdeel van de leer over de laatste dingen, dan zou dat veel nadrukkelijker besproken worden in het Woord van God. Het feit dat dit daarnaast ook nog eens een relatief moderne interpretatie is die in een groot deel van de geschiedenis van de Kerk, niet werd gedeeld in het christendom en dat het tot op de dag van vandaag slechts heel specifiek binnen een gedeelte van het christelijk erf zo wordt beleden (en dus verre van universeel is), komt de gedachte van een opname niet ten goede.
Al met al zou je dus moeten concluderen dat het grootse en verstrekkende idee van een opname van de Gemeente van Jezus Christus voor zijn komst, niet op basis van het Woord van God als feit kan worden geponeerd. Het is daarom maar zeer de vraag of er zoiets zal zijn. Andere Schriftgedeeltes lijken dit totaal niet te ondersteunen. De conclusie moet dus zijn dat er geen opname van de Gemeente zal plaatsvinden, aldus zij die niets zien in dit idee.
NB: dit artikel is eigendom van Roelof Ham. Niets hieruit mag zomaar overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden, tenzij met toestemming van de auteur zelf. Het spreekt vanzelf dat er altijd naar verwezen mag worden in andere publicaties, links en dergelijke, mits volgens de daarvoor gangbare regels van bronvermelding. Neem bij twijfel eerst contact op met de auteur (zie contact).