1. Inleiding. In een eerder artikel met de naam ‘Niet alle wegen leiden naar Rome’ (juni 2017), heb ik geschreven over een wijdverspreide veronderstelling dat in godsdienstig opzicht alle wegen naar Rome zouden leiden. Hiermee bedoel ik dat voor veel religies, maar met name voor de drie de grote monotheïstische godsdiensten, zou gelden dat zij allen uiteindelijk slechts verschillende wegen naar hetzelfde einddoel zijn, dat zij ieder op hun eigen manier dezelfde God aanbidden, volgen en dienen; uiterlijk verschillend, maar innerlijk op hetzelfde toegelegd. In het vorige artikel heb ik mij daarbij gefocust op de islam en het christendom en heb ik aangetoond dat, in dat geval, beide godsdiensten fundamenteel verschillend zijn van elkaar. Zo verschillend dat ze én niet dezelfde God aanbidden én niet dezelfde doelen, beginselen en uitgangspunten hebben. De islam en het christendom zijn niet verschillende paden naar hetzelfde einddoel.
Maar hoe zit dit dan met die andere twee grote monotheïstische godsdiensten, het Jodendom en christendom? Daar ben ik in dat artikel toen verder niet op ingegaan. Ik heb destijds geschreven dat dit een onderwerp was voor een eigen artikel en dat moment is nu gekomen. Ik wil hier de vraag beantwoorden hoe zich het Jodendom en het christendom verhouden als het aankomt op de veronderstelling dat alle wegen naar Rome leiden: dat deze beide godsdiensten kunnen worden gezien als verschillende wegen naar hetzelfde eindresultaat in God.
2. Verschillen tussen Jodendom en christendom. Om te beginnen is het eerst goed om te constateren dat er verschillen zijn tussen het Jodendom en het christendom. Zo ben je en word je bijvoorbeeld Jood door geboorte en afstamming. Daar speelt een biologische component in mee die het christendom niet kent. Veel Joden houden daarbij ook de spijswetten en leven kosher, waar het christendom deze voorschriften niet heeft. En zo zijn er meer van dit soort verschillen. Dit zijn echter allemaal relatief ‘oppervlakkige en uiterlijke’ verschillen. Het belangrijkste en meest fundamenteel verschil tussen het Jodendom en het christendom zit hem in de beoordeling en waardering van het werk en de persoon van Jezus Christus.
Het christendom heeft als centrale stelling en uitgangspunt voor haar geloof en overtuigingen dat Jezus de beloofde Messias is. Hij is de verlosser, de Zoon van God en God de Vader en hij zijn een. Hij heeft zijn leven gegeven aan het kruis om onze zonden weg te dragen daaraan en heeft voor iedereen daar verlossing en genade bereikt. Na zijn overwinning aan het kruis stond hij op uit de dood. Nu leeft hij voor eeuwig en zit hij aan de rechterhand van God in de hemel. Het Jodendom ziet dit niet zo. Zij geloven niet dat Jezus de Messias is die beloofd is in wat wij het Oude Testament noemen en wat voor de Joden de Bijbel is. Zij geloven dat de Messias nog moet komen. Jezus heeft immers niet alle beloften van de Messias in het Oude Testament waar gemaakt toen hij op aarde was en kan dus niet de Messias zijn. De Joodse religie gelooft dan ook niet dat Jezus is opgestaan uit de dood en gelooft ook niet dat hij verlossing heeft bereikt voor allen. Hij is niet de Zoon van God en kan al helemaal niet God zelf zijn. Sterker nog, in de evangeliën is dat een van de hoofdredenen dat veel Joden niets in Jezus zien: hij beweert gelijk te zijn aan God, wat in hun ogen blasfemie is, want geen mens is aan God gelijk. Als gevolg hiervan geloven Joden dan ook niet in de Drie-eenheid (God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest). Voor hen is niet Jezus, maar de Wet (de Thora) en zijn brenger, Mozes, het belangrijkste. Deze Wet is Gods geopenbaarde Woord voor mensen, terwijl christenen in Jezus het Woord van God zien dat geopenbaard is in zijn komst naar de wereld (Johannes 1).
3. Overeenkomsten tussen Jodendom en christendom. Toch zijn er ook veel overeenkomsten tussen het Jodendom en het christendom. Overeenkomsten die verder gaan dan de overeenkomsten tussen het christendom en de islam. Zij gaan zelfs zo ver en zijn zo fundamenteel, dat er gedeeltelijk overlap is tussen beide godsdiensten op een aantal terreinen. Zo hebben de Joden en de christenen deels dezelfde Bijbel. Waar de islam een ander heilig boek heeft, de Koran, is dat voor het Jodendom en het christendom anders. De Joodse Bijbel is ons Oude Testament. Dat maakt dus dat veel van de verhalen van ons geloof gedeeld zijn: figuren als Noach, Mozes, David en Abraham bijvoorbeeld, zijn dezelfde figuren en personen in het christendom en Jodendom. Hun verhalen zijn hetzelfde en hun uitspraken, leefwijze en dergelijke dus ook. Daarnaast aanbidden Joden en christenen (mede daarom) dezelfde God. Christenen erkennen in het Oude Testament God, net als de Joden. De Joden bidden tot de God van Abraham, Izaäk en Jakob, hun voorvaderen, en dat doen wij christenen ook, ook al zijn deze Bijbelse figuren niet in letterlijke, biologische zin, onze voorvaderen. Het is de God van het Oude Testament (of de Joodse Bijbel) die ook in het Nieuwe Testament naar voren komt en die zijn Zoon Jezus stuurt als uitwerking, invulling en vervulling van de beloften in het Oude Testament. Dat is de overtuiging van het christendom. De God van Jezus, Paulus, Johannes en Petrus is ook de God van Abraham, Noach en David.
Het is wat dit betreft goed om in herinnering te roepen dat het christendom geboren is binnen het Jodendom en zeker tijdens de eerste decennia van haar bestaan, gezien werd als onderdeel van de Joodse religie, zowel door de christenen en Joden zelf, als ook door de buitenwereld. Daarbij was Jezus zelf natuurlijk een Jood en werkte hij bijna exclusief onder de Joden in zijn driejarige bediening op aarde. De discipelen waren allemaal Joods, Paulus de apostel was Joods, alsmede een groot deel van de gelovigen van de eerste Kerk. Pas veel later, in de tweede eeuw na Christus, vond de definitieve scheiding tussen Jodendom en christendom plaats en gingen ze los van elkaar hun eigen weg door de tijd. De wortels van het christendom zijn dus Joodse wortels. Paulus spreekt in dit verband in Romeinen 11 over het feit dat wij als christenen uit de volken, op de olijfboom (het beeld van Israël) zijn geënt door God.
Dit alles toont dus aan dat er meer is dan overeenkomst alleen; er is zelfs overlap. Historische overlap in het ontstaan van het christendom, maar ook overlap op fundamentele theologische punten, met name in de aanbidding van God en een gedeelde heilige Schrift. Deze overeenkomstigheid gaat dus verder dan de overeenkomstigheden tussen christendom en islam.
4. Verhouding en relatie Jodendom en christendom. Maar hoe moet je dan de verhouding en relatie tussen deze twee godsdiensten zien? Hoe moet je de bovengenoemde verschillen en overeenkomsten duiden? Wat is het antwoord op de beginvraag van dit artikel of deze wegen allebei naar hetzelfde einddoel voeren, of voor het Jodendom en christendom wel of niet geldt dat hun wegen beide naar Rome leiden?
Het moge duidelijk zijn geworden uit alleen al het bovenstaande, dat dit een ingewikkeld en complex vraagstuk is. Een vraagstuk waar dan ook volop mee is geworsteld in de geschiedenis van de Kerk en de theologie die daarbij hoort. Het is een vraag die niet zomaar, een-twee-drie, eenduidig te beantwoorden is. In dit artikel kan ik dan ook niet meer dan slechts mijn eigen, ongetwijfeld beperkte, visie hierop geven. Een visie die zeker ook betwist kan worden en die wellicht nog verandering zal ondergaan in de toekomst, want niets is in beton gegoten.
4.1.1. Het begrip openbaring. Mijn visie op de relatie tussen Jodendom en christendom begint bij het begrip openbaring. Openbaring niet in de zin van het Bijbelboek in het Nieuwe Testament, maar openbaring in de zin dat God zichzelf openbaart in de Schrift en de geschiedenis. Dat is wat de Bijbel ons laat zien en leert. God is een God die zichzelf toont en kenbaar maakt aan de mens. Romeinen 1 vers 19 & 20 formuleert het zo: ‘want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwig kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar.’ Dus Gods aanwezigheid en wie hij is, wordt zichtbaar in zijn werken.
Dat begint al in de schepping zelf. Zoals hierboven al wordt gezegd in het citaat uit Romeinen: 'zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping zichtbaar in zijn werken.’ En zo is het. Als wij de grootsheid en schoonheid van de schepping zien en bij ons laten binnenkomen, dan is dat een soort van religieuze ervaring voor de meesten van ons. Als je bijvoorbeeld 's nachts op een donkere plaats naar buiten gaat en op een wolkenloze avond de sterrenhemel in al zijn schoonheid en majesteit aanschouwt, dan ervaar je hoe groots alles is en hoe klein jij bent. Dan overweldigt dat. Hetzelfde ervaren velen bij het zien van een groots berglandschap, of bij het aanschouwen van de weidsheid van de oceaan, bij een mooie zonsondergang, bij een nieuw leven dat geboren wordt, etc., etc. Ergens confronteren ons dit soort dingen met het feit dat er meer moet zijn, dat het allemaal geen toeval is en dat zijn allemaal momenten waarop Gods grootheid zichzelf openbaart in zijn schepping en de wereld om ons heen. Daarnaast openbaart God zich in de geschiedenis van de mensheid. Hij is de God die zichzelf toont aan Abraham, Izaäk en Jakob. Hij is de God die zichzelf bekend maakt aan het volk in Egypte tijdens de Exodus. Hij is degene die verschijnt aan Mozes in de woestijn. Hij is de God die zijn volk leert wat nodig is in leefregels en eredienst. Hij is de God die profeten ontmoeten en hij vertelt hen wat ze mogen doorgeven van hem aan het volk. En zo kun je doorgaan: God handelt, spreekt en doet in de geschiedenis van de mens. De Joodse Bijbel, het Oude Testament, is daar de neergeslagen theologie en weergave van. Het is Gods geïnspireerde woord dat hem laat zien. In dat Oude Testament openbaart God zich in wie hij is en wat hij kan doen. Daarin zit ook een voortgaande lijn: God is in de tijd van de aartsvaderen nog niet zo duidelijk in zijn openbaring als later tijdens de tocht door de woestijn naar het beloofde land. En nog weer later, rond de ballingschap, laat God weer een andere kant van zichzelf zien. Steeds meer openbaart God zich: in zijn relatie met mensen, in zijn Wet en leefregels, in zijn handelen naar het volk in straf, maar ook in uitredding, etc., etc.
Het Joodse volk leert God zo door de geschiedenis heen kennen als hun God. Zij interpreteren de woorden van de Bijbel alsmede de daden van God. Ze luisteren naar zijn profeten (en soms niet) en duiden zo wat God van hen vraagt en werken aan het vormgeven van hun religie op basis daarvan in praktijk en theologie. Je zou kunnen zeggen dat het Jodendom de uitwerking en het resultaat is van eeuwen God volgen en dienen in geloof op basis van de openbaring van God tot dan toe.
4.1.2 De openbaring in Christus. In de komst van Christus is in deze geschiedenis van openbaring van God een nieuw hoofdstuk begonnen. Hij is de grootste en hoogste openbaring van God waarin God zichzelf tot in het diepst van zijn wezen toont. Hij laat zien dat hij een God van liefde, ontferming en genade is, maar ook dat hij een rechtvaardige en strenge God is, die uiteindelijk zijn liefde groots laat overwinnen. De openbaring in Christus gaat daarin verder dan alles wat daaraan vooraf gaat. Het Nieuwe Testament leert dat God en zijn Zoon één zijn. Ook Jezus zelf claimt dit. Het zijn zijn eigen woorden die klinken in het evangelie van Johannes, als er wordt gezegd: ‘wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien (Johannes 14: 9),’ en ‘de Vader en ik zijn één (Johannes 10: 30).’
Daarmee is de oude openbaring niet aan de kant geschoven, maar wel vervuld. Vervuld in de zin dat het tot zijn ware betekenis is gebracht in Jezus. Alles wat in het Oude Testament over God staat is een afspiegeling en een vooruitwijzing naar Jezus en zijn openbaring van Gods hart. Hij laat zien wie God werkelijk is. Niet in tegenstelling met het Oude Testament, maar als een ware uitleg en weergave daarvan. Soms letterlijk in overeenstemming, soms als een nadere toespitsing, soms als een geestelijke vervulling, maar altijd als de ware betekenis die daarin onthuld wordt en die daarin de hoogste en diepste openbaring van God is. Jezus zelf zegt het in Matteüs 5: 17 in zijn beroemde Bergrede, aldus: ‘denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.’ Of denk aan Lukas 5 vers 36 tot en met 38, waar je leest van oude en nieuwe wijn en van het herstellen van oude kleren met nieuwe lappen. Hoewel oud en nieuw afwisselen in het beeld van deze verzen, is de strekking duidelijk: het is en blijft wel wijn en het is en blijft wel textiel.
4.2 De positie van het Jodendom. Het Jodendom heeft daarmee dus niet afgedaan. Alleen is het, in Nieuwtestamentische zin, vervuld, wat wil zeggen: tot ware betekenis en invulling gekomen in Jezus, de Christus. Het zal dan ook niet verbazen dat Jezus zo ook zijn bediening inging. Hij wilde niet het Jodendom afschaffen, maar het Joodse volk tot zijn ware bestemming, godsdienstige praktijk en geloof brengen. Hij wilde hen het ware geloof tonen. Het ware geloof waarin ook ruimte is voor verschil in beleving trouwens, want in de tijd van de eerste gemeenten bijvoorbeeld, is er nog ruimte binnen die gemeenten hiervoor (zie maar wat Paulus bijvoorbeeld schrijft over het eten en drinken van bepaalde zaken in zijn brieven, of wat er besloten wordt door de apostelen en leiders van de vroege kerk over het houden van de Joodse regels in Handelingen 15). Het grote probleem is echter, zo lezen we al in de breedte van het Nieuwe Testament, dat de Joden als godsdienstige eenheid en volk, niet zien dat Jezus de Messias is die Gods wezen openbaart en daarmee het ware brengt en het Jodendom vervult. Een probleem dat we eigenlijk door de hele verdere geschiedenis heen tegenkomen. Zoals Romeinen 10 vers 2 zegt: ‘het ontbreekt hen aan inzicht.’ Als collectief willen zij hier niet aan, hoewel dat voor het individu vanaf het begin af aan natuurlijk anders is geweest, want velen van het Joodse volk kwamen persoonlijk wel tot geloof in Christus. Het collectief echter erkende en erkent Jezus niet als de Messias en daarmee erkennen zij de voortgaande lijn van de openbaring van God in hem, zoals ik die hierboven geschetst heb, ook niet.
4.3 Implicaties voor de verhouding Jodendom en christendom. Vanuit deze basis kom ik nu tot een eerste conclusie omtrent de verhouding Jodendom en christendom, die berust op twee poten. Ik meen daarbij aan te sluiten op Paulus en zijn visie op het Joodse volk in Romeinen 9 tot en met 11.
Als eerste is er de poot van het evangelie van Jezus dat duidelijk is in zijn uitdaging: ieder mens wordt individueel opgeroepen om te geloven in Jezus als de Messias, de Zoon van God en de verlosser. Overal waar het evangelie zich verspreid klinkt die uitnodiging aan mensen: kom en geloof! Het is aan ieder, ook aan de aanhangers van de Joodse religie, om het goede nieuws van Jezus aan te nemen. Niet iedereen zal dat echter doen. Zowel onder de niet-Joodse volken, als ook onder het Joodse volk, zullen er mensen zijn die hier met hun hele hart voor zullen kiezen, maar ook die daar niet voor willen gaan. In de verlossing van Christus zijn allen uitverkoren, maar men moet dat wel willen en aannemen. Daar zit vrijheid en ruimte in, voor Joden en niet-Joden gelijk. Het is daarbij Gods wil, plan en keuze, zo leren dezelfde hoofdstukken van Romeinen (zie bijvoorbeeld Romeinen 9: 25-28), om dat zo te doen. Het is een zaak van ieder mens om te geloven in Jezus en zijn boodschap, en allen moeten daarbij kiezen of men nu Joods is of niet. Romeinen 10: 12 & 13 zegt: ‘en er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer. Hij geeft zijn rijke gaven aan allen, die hem aanroepen, want er staat: ‘ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered.’ Daarbij is het onze taak, als christenen uit de overige volken, om het Joodse volk jaloers te maken (Romeinen 10: 19). Wij zijn immers door genade, die wij niet hadden verdiend, gered in geloof. Dat terwijl wij niet eens onderdeel waren van Gods volk. Ja, Paulus zelf heeft de hoop dat hierdoor een deel van Israël gered zal worden: ‘…omdat ik hoop afgunst bij mijn volksgenoten op te wekken en een deel van hen te redden (Rom. 11: 14).’ Ieder mens moet bereikt worden met het evangelie, of die nu Jood is of niet, en ons getuigenis wordt gevraagd. De oproep moet uitgaan: er is een verlosser en zijn naam is Jezus. Kom en geloof in hem!
Dit is echter niet het hele verhaal. Er is een tweede poot in mijn visie op de verhouding Jodendom en christendom. Want naast dit algemene uitgangspunt van het evangelie, leert de Bijbel ook dat uiteindelijk Israël behouden zal worden. Paulus is in Romeinen 11 daarover heel duidelijk. Er is een tijdelijke bedekking over het volk als geheel gekomen, zodat wij, als niet-Joden, ook gered zouden kunnen worden. Dat het collectief van het volk in Jezus niet Gods hoogste openbaring erkent, is hieraan te wijten. Romeinen 11: 8 & 11 zeggen: ‘God heeft hun geest verdoofd, hun ogen blind gemaakt en hun oren doof, tot op de dag van vandaag… Maar nu vraag ik weer: ze zijn toch niet gestruikeld om ten val te komen? Dat in geen geval, maar door hun overtreding konden de heidenen worden gered en daarop moesten zij afgunstig worden.’ Er is voor alle Joden behoud. Als het Joodse volk niet volhardt in hun ongeloof in Christus zullen ook zij weer geënt worden op de olijfboom, zo lezen we in Romeinen 11: 23. En dan komen we bij een mysterie van God, want dit zal God ook bewerken. Hoe en op wat voor manier, dat gaat mijn begrip te boven, maar dat God het zal doen is mijn stellige overtuiging. In Romeinen 11 vers 25 tot en met 28 leert Paulus mij dit: ‘er is broeders en zusters, een goddelijk geheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘de redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht. Dit is mijn verbond met hen, wanneer ik hun zonden wegneem.’ Ze zijn Gods vijanden geworden opdat het evangelie aan u kon worden verkondigd, maar God blijft hen liefhebben omdat hij de aartsvaders heeft uitgekozen.’
Individueel is het dus de keuze van ieder mens wat hij of zij doet met Jezus, of je nu Joods bent of niet. Echter als volk, als collectief, zal het Joodse volk gered worden, omdat God zijn verbond aan dit volk trouw zal blijven, ook al zien ze dat nu niet. Het is als zo vaak in de geschiedenis van Israël: als het volk ontrouw is zijn er altijd nog mensen die wel trouw blijven, een restant die God blijft dienen, en als het volk Gods weg gaat zijn er ook altijd mensen die daarin niet mee willen en zullen gaan. Toch zal God zijn volk verlossen, terwijl hij mensen individueel oproept voor het evangelie te kiezen.
Als ik dit zo opschrijf begrijp ik direct, dat dit niet volledig te snappen of te doorgronden is. Dat doe ik zelf ook niet volledig. Het is, zoals Paulus al schrijft, een goddelijk geheim en daarmee Gods wijsheid. Een wijsheid die ver boven onze wijsheid en zeker boven mijn wijsheid, verheven is. Ja, ik denk dat Paulus een soortgelijke gedachte heeft gehad toen hij dit mocht opschrijven in Romeinen 11 (lees maar eens vers 33 tot en met 36). Toch maakt dit het voor mij daarom niet minder waar. Ik geloof dat dit Gods plan is, omdat de Bijbel dat zegt. Ieder mens, ook ieder Joods mens, wordt uitgenodigd om tot Christus te komen, maar niet ieder mens zal dat doen, ook niet ieder Joods mens. Een deel van het volk gaat verloren. Maar tegelijkertijd zal het volk van God, Israël als geheel, behouden worden en gered worden, want God is trouw aan zijn verbond en aan het volk dat hij heeft uitgekozen. Niet alleen Romeinen 9 tot en met 11 leren dit, maar bijvoorbeeld ook Zacharias 12 waar staat dat op een gegeven moment het volk zich tot God zal wenden en ‘over degene die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind (Zacharias 12: 10).’ Het moment van Israëls verlossing komt, dat heeft God beloofd.
4.4 Conclusie Wat is nu de verhouding tussen het Jodendom en het christendom? Op basis van hetgeen ik hierboven heb geschreven moet het antwoord zijn dat Jodendom en christendom in elkaars verlengde liggen. Zij zijn niet totaal gelijk, maar ook niet totaal anders. Zij delen en hebben gemeen, maar zijn ook gescheiden en van elkaar verschillend. Zijn het daarmee twee verschillende wegen naar hetzelfde? Mijn eindconclusie is: deels dus wel, deels dus niet. Hoe onbevredigend misschien voor sommigen ook, dat moet het antwoord zijn. Een deel van ons pad is letterlijk hetzelfde en op dat deel volgen we dezelfde weg. Een deel echter ook niet, omdat onze wegen zich gescheiden hebben en vertakt zijn. Het Jodendom zoals het nu is, is een beperkte weergave van God en wie hij is, met daaraan gekoppeld een beperkte theologie en godsdienstoefening. Zij zien voorlopig immers nog niet wie Christus is. Daarin is het onvolledig. In het licht van de titel en beginvraag van dit artikel zou je kunnen zeggen dat hun weg ophoudt voordat ze Rome hebben bereikt; ze hebben immers de noodzakelijke afslag van het evangelie gemist en zullen daar dus niet uitkomen. Daar waar het christendom, als van oorsprong Joodse beweging, wel de hoogste en diepste openbaring van God in Jezus heeft aangenomen, heeft zij die afgewezen. Afgewezen, zodat ook anderen tot geloof konden komen en op de edele olijfboom geënt konden worden, zo leert ons Romeinen. Maar God zelf zal er voor zorgen dat het volk van hem de weg terugvindt en ziet wie ze doorstoken hebben, want God doet zijn beloften gestand en zal niet opgeven wat hij begonnen is te doen. Hij zal zijn verbond met zijn volk houden.
NB: dit artikel is eigendom van Roelof Ham. Niets hieruit mag zomaar overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden, tenzij met toestemming van de auteur zelf. Het spreekt vanzelf dat er altijd naar verwezen mag worden in andere publicaties, links en dergelijke, mits volgens de daarvoor gangbare regels van bronvermelding. Neem bij twijfel eerst contact op met de auteur (zie contact).