Ik heb meegedaan met een schrijfwedstrijd. Hoe ik daarop gekomen ben, weet ik niet eens meer. Ik weet alleen nog dat ik ergens in maart, enigszins verveeld, wat doelloos op het internet aan het surfen was, toen ik opeens op een site kwam met schrijfwedstrijden. Het meeste sprak me niet aan of paste niet bij mij, maar een ding wel. Het was een schrijfwedstrijd in het Fantasy-genre, een genre dat ik mijn hele leven al met veel plezier lees. Ik las de voorwaarden voor deelname: het verhaal moest voor 25 april ingeleverd zijn en het mocht maximaal 1500 woorden hebben. Thema was iets met magie en tovenaars.
Nou zit er in mijn hoofd al een hele tijd een verhaalidee voor een Fantasy-boek dat ik ooit zou willen schrijven. Ik dacht: ik zou natuurlijk dat idee een eerste uitwerking kunnen geven in een kort verhaal voor deze wedstrijd, als een soort van eerste oriëntatie voor mezelf. Zo in eerste aanleg eens kijken of het idee ook werkbaar is. Wie weet waar het goed voor is? Zo gezegd, zo gedaan. Ik begon ijverig aan mijn verhaal en had het redelijk snel staan. Toch heb ik het niet direct ingeleverd. Het is wijzer, zo heb ik geleerd, om iets dat je schrijft eerst een tijdje weg te leggen en er dan nog eens naar te kijken. Dan heb je wat afstand en zie je dingen beter en scherper. Daarom legde ik het eerst weg. In de tussentijd pakte ik het door mij geschrevene er af en toe dan weer eens bij om het te verfijnen en aan te passen, totdat ik van mening was dat het er wel mee door kon. Toen ik zover was dat ik het echt wilde inleveren, heb ik aan Deborah verteld dat ik mee zou gaan doen. ‘Moet je doen,’ was haar reactie. ‘Wanneer krijg je de uitslag?’ ‘Je kan tot 25 april je verhaal inleveren. Ik ga er vanuit dat het ergens daarna is.’ ‘Spannend hoor,’ zei ze. Ik knikte en voegde daaraan toe: ‘we gaan het meemaken.’ Een dikke tien dagen voordat deadline verstreken was, zond ik uiteindelijk mijn verhaal in. Daarna was het afwachten geblazen. In de tussentijd spraken we er samen af en toe over. Zo vroeg Deborah mij een keer tijdens een van onze dagelijkse middagwandelingen: ‘wat verwacht je eigenlijk van die schrijfwedstrijd? Denk je dat je kunt winnen?’ We wandelden getweeën langs de zee, terwijl de zon scheen en er een koude wind waaide voor de tijd van het jaar. Ik dacht even na en zei toen: ‘nee, ik denk niet dat ik kan winnen. Het is mijn allereerste korte verhaal en de allereerste keer dat ik meedoe met zoiets. Ik verwacht echt niet te winnen. Maar de winnaar komt in een bundel met andere verhalen uit de schrijfwedstrijd. Ik hoop stiekem wel dat ik daarbij zit.’ ‘Denk je dat je verhaal daar goed genoeg voor is?’ ‘Nou, ik zie ook wel in dat mijn inbreng niet het allerbeste en meest originele verhaal ooit is. Maar je hebt het ook gelezen en het is niet slecht. Het is gewoon een goed en spannend verhaal.’ Ze knikte bevestigend. ‘Dus ja, ik hoop dat ik word uitgekozen. Dan is het voor mij een succes.’ Het duurde daarna uiteindelijk nog tot ongeveer half mei voordat de uitslag binnen was. Het moment dat ik de uitslag vernam, was ik alleen thuis. Gelukkig duurde dat niet lang en toen Deborah daarna thuiskwam, zei ik tegen haar: ‘moet je eens kijken.’ Ik draaide de laptop naar haar toe en gebaarde dat ze moest komen. ‘Hier lees maar. Het gaat over die schrijfwedstrijd waar ik aan mee heb gedaan.’ ‘Nou, heb je gewonnen?’ ‘Nee, dat niet, maar lees maar.’ Ze las het en er verscheen een glimlach op haar gezicht. ‘Wat leuk! Je komt in de bundel. Gefeliciteerd.’ ‘Dank je.’ Even later bekende ze: ‘ik had niet verwacht dat je zou worden uitgekozen. Het is tenslotte je eerste korte verhaal, de eerste keer dat je meedoet met zoiets.’ Ik glimlachte en reageerde: ‘ik ook niet. Ik had het wel gehoopt, maar niet verwacht. Ik zat vanochtend nog te denken: als ik niet in de bundel wordt opgenomen, dan moet ik me er niet door uit het veld laten slaan. Dan moet ik doorzetten en er in blijven geloven. Ik ging er dus niet vanuit dat het zou lukken. Daarom is het superleuk dat het wel gelukt is.’ Ze knikte en voegde toe: ‘je moet sowieso niet opgeven. Of het nou lukt of niet. Je schrijft toch voor jezelf!’ Ik knikte bevestigend terug en zei: ‘inderdaad, ik moet en zal niet opgeven. Daarvoor is schrijven veel te leuk en te belangrijk voor mij.’ T.z.t. zal de bundel worden uitgegeven door uitgeverij Keytree.
0 Opmerkingen
‘Waar gaat je boek eigenlijk over?’ Dat is een vraag die mij de laatste tijd regelmatig gesteld wordt. Mensen zien wat ik post over het schrijven van mijn manscript en zijn dan begrijpelijkerwijs benieuwd waar dat verhaal dan over gaat?
Toch is het antwoord op deze vraag niet zo eenvoudig als het wel lijkt, vind ik. Ik heb voor mezelf wel een samenvatting gemaakt, een synopsis zoals dat dan heet, maar ik wil ook niet teveel weggeven. Bovendien bevat mijn manuscript veel elementen, verhaallijnen en lagen en wat vertel ik waarover? Wat wil ik dat mensen meenemen? Welk beeld wil ik geven? Vertel ik ze bijvoorbeeld over het spannende verhaal, dat beeldend en met veel drive vertelt van grootse en indringende gebeurtenissen op het wereldtoneel? Of vertel ik ze juist van het intieme verhaal over verlies dat bij het leven hoort? Vertel ik ze over de fictieve wereld en setting, die op de onze lijkt, maar niet de onze is? Of vertel ik ze over de hele algemeen menselijke thema’s die in het verhaal spelen, thema’s die juist heel alledaags zijn en die in ieders leven voorbij komen? Keuzes, keuzes. Voor mij persoonlijk is mijn boek bovenal een vertelling over verlies. Dan wel geplaatst tegen de achtergrond van een spannend, groots en indringend verhaal van een veranderende wereld, maar ten diepste blijft het een verhaal over de omgang met verlies. Dit heb ik voor mezelf samengevat in de vraag: 'wat zou jij doen als het moeilijk wordt?' Deze vraag is de kernvraag van het boek: wat doe je als je alles je wordt afgenomen, als je steeds meer in het nauw komt en je niet langer meer hebt, wat je altijd dacht te hebben? Wat doe als dingen niet meer gaan en niet meer kunnen, zoals het daarvoor altijd ging en kon? Hoe ga je daarmee om in je leven en je geloof? In mijn boek komt een groepje christenen voor die vragen te staan als de wereld onder de macht komt van een charismatische heerser, die een nieuwe wereld wil scheppen waarbij voor het christelijke geloof geen plaats meer is. Hij heeft de hulp van buitenaardse krachten en spiegelt mensen een utopisch toekomstbeeld voor. Zijn boodschap wordt ondersteund met wonderen en tekenen van Bijbelse proporties. Zo verleidt hij velen om met hem mee te gaan. Jan, een voorganger van een evangelische gemeente, ondervindt de gevolgen van dit alles. In de nieuwe werkelijkheid moet hij, samen met zijn vrouw, kinderen en andere gelovigen om hem heen, de weg vinden. Tegenwerking en teleurstellingen vinden hen en dan… wat dan? Wat doe jij als het moeilijk wordt? Wordt vervolgd... 'Schrijf jij een boek?' Mijn moeder vraagt het me alsof ze wel eens wil weten wat ik met mijn 42 jaar uitvreet in mijn leven.
'Hoezo?' Reageer ik enigszins geschrokken. 'Je zussen zeiden dat je op Instagram een foto van een manuscript had laten zien met de tekst dat je dit uitgegeven wilde hebben. Dus: schrijf jij een boek?' 'Nou, het is eigenlijk al af. Nu wil ik kijken of ik het kan verspreiden, zodat mensen het kunnen lezen.' 'Waar gaat het over dan?' 'Wacht maar even,' zeg ik terwijl ik opsta, 'ik pak het er wel even bij.' Daarna loop ik naar de kast waar ik mijn manuscript netjes afgedrukt in een map bewaar. Ik neem de map en geef hem aan mijn moeder. 'Het is wel nog een versie,' zeg ik, 'waarin wat strepen en aanpassingen staan. Ik ben nog bezig met verbeteren.' Mijn moeder begint te bladeren in map. Ze zegt niets. Ik vraag me af wat ze er van vindt, zo op het eerste gezicht. 'Voorin zit een korte beschrijving van het boek. Een soort van tekstje voor een achterflap of zo. Iets om je lekker te maken. Althans… dat hoop ik dan, dat het prikkelt om te lezen.' Mijn moeder bladert naar de voorkant van de map en begint de tekst te lezen. Daarna geeft ze de map, zonder een woord te zeggen over aan mijn vader, die ook wel wil weten wat ik dan geschreven heb. Nadat ook hij zwijgend een blik in de tekst heeft geworpen, geeft hij mij de map terug. 'En dit wil je uitgeven?’ Vraagt hij daarna. 'Ja, dat is wel de bedoeling. Of nou ja, het gaat niet eens zozeer om het uitgeven op zich. Ik wil eigenlijk simpelweg mijn verhaal met zoveel mogelijk mensen delen. Dat is het doel. Hoe ik dat moet doen weet ik ook nog niet precies. De een zegt: geef het zelf uit. De ander: probeer het uitgegeven te krijgen. En weer een derde adviseert print on demand. Het is nogal ingewikkeld.' 'Spannend,' zegt mijn moeder. 'Ja, dat is het wel. Ik moet echt nog wat meer onderzoek doen naar wat het beste bij mij past.' Heel even is het stil, dan zegt ze: ‘wist je trouwens dat je altijd hebt geschreven?’ ‘Nee, daar herinner ik mij niets van,’ is mijn oprechte reactie. Sterker nog, ik vraag me direct af of ze dit wel goed heeft? Of ze me niet verward met een ander in haar herinnering? Ik kan me niet voorstellen dat dit over mij gaat. ‘Echt niet? Nou, ik wel. Ik weet bijvoorbeeld nog dat je een jaar of dertien veertien was en dat je een journal bijhield. Zo noemde je dat. Het was geen dagboek, maar een groot schrift waarin je allerlei verhalen, gedachten en ideeën opschreef.’ ‘Meen je dat? Is dat echt waar? Ik weet daar oprecht niets meer van.’ ‘Het is echt waar, hoor. Ik weet het nog precies. Ik mocht het namelijk niet lezen.’ Mijn moeder glimlacht erbij alsof ze terugdenkt aan een tijd die ooit was en waar ze in haar herinnering op dat moment nog steeds plezier aan beleeft. ‘Ja, je bent altijd al een schrijver geweest. Altijd al bezig geweest met verhalen.’ ‘Mmm,’ zeg ik, ‘dat vind ik wel leuk om te horen. Ik kan me er niet echt iets bij voorstellen, maar inderdaad wel leuk om te horen. Ik dacht namelijk dat ik op latere leeftijd iets ontdekt had wat ik niet van mezelf wist. Ik dacht altijd dat ik nooit echt verhalen kon schrijven.’ Mijn moeder kijkt me verbaasd aan. ‘Hoe kom je daar nou bij? Je bent juist altijd van de verhalen geweest! Siem,' ze kijkt mijn vader aan met vragende ogen, 'bij wie was dat ook alweer, ergens in klas 3 van de lagere school, bij die ene meester…’ Mijn vader reageert: ‘Ben Stro. Zo heette die man.’ ‘Ja, die. Die heeft ons ooit een keer een opstel van je laten zien dat je geschreven had over de terugkomst van Jezus en hoe het dan zou zijn.’ ‘Ja,’ valt mijn vader haar bij, ‘dat herinner ik me nog van een ouderavond. Compleet met tekeningen en zo over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.’ ‘Die meester van je was zo onder de indruk van dat verhaal. Hij zei dat hij het zo mooi en bijzonder vond dat een kind dat schreef.’ Met steeds groter wordende verbazing kijk ik naar mijn moeder. Ik herinner me hier werkelijk niets meer van. Ja, nu ze dit zo vertelt, gaat er bij mij ergens een belletje rinkelen dat ik dit verhaal al eens eerder van mijn ouders heb gehoord. Alleen zou het net zo goed over een ander kunnen gaan. Ik herinner me zelf geen verhaal van mijn hand over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde uit mijn kindertijd. Het verwondert me daarom, wat mijn moeder zegt. Het is zo totaal anders dan ik van mezelf dacht. 'Stel je voor,' schiet het door mijn hoofd, 'ik altijd met verhalen bezig en als kind al aan het schrijven.' Ik doe daarna echt mijn best om me te herinneren hoe dat in mijn kindertijd dan is geweest, in de hoop dat er nog iets bovenkomt van de schrijver die mijn moeder in mij zag, van de jongen die zo met verhalen bezig was, maar ik kom niet veel verder dan dat ik hele zaterdagen spannende verhalen uitspeelde met mijn Transformers en mijn Lego als kind. Verhalen die ik zelf verzon, dat wel, maar welk kind deed dat niet? Tegelijkertijd weet ik dat mijn geheugen voor wat betreft mijn kindertijd best wel gebrekkig is en dat mijn moeder mij waarschijnlijk beter kent dan ik mezelf. Het zou op zich ook niet eens zo heel gek zijn. Waarom zou ik anders het schrijven nu opeens wel leuk vinden als dat er eerder niet al in had gezeten? Dat moet ergens toch altijd aanwezig zijn geweest en verhalen hebben mij altijd al mateloos gefascineerd, dat is wel waar. Dat is al zolang ik me kan herinneren. Misschien zit dat schrijven toch wel dieper dan ik dacht… 'Wat zou jij doen?' Vraag ik mijn vrouw terwijl we in de winkel voor het schap met bureau,- en schrijfartikelen staan. 'Zou jij een map nemen, een snelhechter, of nog iets anders?'
'Ik zou het in een grote ordner doen. Dat is het makkelijkst.' 'Maar het is niet zo mooi.' 'Nou, weet ik niet,' zegt ze, 'als je een juiste kleur neemt en het niet zo zakelijk maakt, dan lijkt het wel wat.' Ik knik en denk na. Ik zie ook zo geen andere oplossing. We zijn net nog bij de copyshop weggestuurd met de opmerking dat mijn manuscript te dik is om met lijm of ringband in te binden. Dus veel andere keuze hebben we ook niet. Ik neem mijn besluit en pak drie ordners uit het schap. 'O, en een paar pakken papier, maar.' Terwijl ik het zeg loop ik naar de dozen met A-4 papier even verderop. 'Ik zou drie doen,' zegt mijn echtgenote. 'Komt wel op.' Als we thuis zijn en ik de tekst van de manuscripten heb geprint, doe ik ze voorzichtig in de mappen. Als het er allemaal inzet met titelblad en al, ziet het er eigenlijk best wel aardig uit. Ik hoef me er niet voor te schamen vind ik zelf. Het is de bedoeling dat twee van deze ordners met de laatste versie van mijn manuscript naar twee vriendinnen van mij gaan. Het zijn beide lezeressen en ze verslinden best wel wat boeken in een jaar. Ik heb hen daarom gevraagd om mijn verhaal te lezen, om zo bij hen te peilen wat zij ervan vinden. Daarbij hebben Deborah en ik een afspraak gemaakt: als zij het manuscript ook goed vinden, dan ga ik er zelf ook echt in ga geloven dat het verhaal goed genoeg is om uit te brengen en te delen met anderen. Ik vind het allemaal erg spannend. Een dag of wat later hebben de twee vriendinnen mijn manuscripten in bezit en is het afwachten. Een van de twee is erg snel: het kost haar slechts enkele dagen om mijn toch lijvige verhaal te lezen. We spreken vervolgens samen af om door te spreken wat ze er van vindt. Ik ben behoorlijk zenuwachtig als ik op een ochtend met thee sta te wachten op haar komst. Ik voel de kriebels in mijn buik. Dat is iets wat ik niet zo verwacht had, toen ik dit proces begon. Toch is het iets dat er kennelijk bijhoort. Ik kan niet goed duiden waar dat vandaan komt of waarom? Het heeft er waarschijnlijk iets mee te maken dat je jezelf kwetsbaar opstelt, dat je iets van jezelf laat zien, van je binnenste en daar ben ik niet zo goed in, als echte noordeling. Tel daarbij op dat datgene wat ik gemaakt heb en waar ik mijn hart en ziel in heb gestoken, nu open ligt voor commentaar en ik denk dat je al twee hele duidelijke redenen hebt, waarom het voor mij zo spannend is. Ik mijmer zo wat voor mij uit, terwijl ik af en toe naar de klok kijk. Mijn vriendin is een vrouw van de tijd, dus ze zal zeker niet te laat komen. En dat doet ze ook niet. Gelukkig. Als we zitten stel ik de onvermijdelijke vraag: ‘wat vond je ervan?’ 'Nou, ik vond het heel leuk om te lezen.' Ze pakt een briefje dat ze geschreven heeft en bij het manuscript heeft gedaan, uit de map. 'Maar lees eerst dit maar.' Op het papier dat ze me overhandigt geeft ze aan dat ze genoten heeft van het verhaal. De personages zijn voor haar gaan leven en ze schrijft dat ze graag een tweede deel zou willen zien, zodat ze kan ontdekken hoe en of het verder gaat. Ze is dus positief! Het is alsof er een last van mijn schouders wordt getild. We spreken daarna een aantal zaken door die verbetering behoeven en ik krijg nuttige feedback. Tot slot vraag ik haar of het goed genoeg is om met anderen te delen? Ik zeg: 'stel dat je dit boek gekocht had, of cadeau gekregen en je had het gelezen, zonder dat je wist dat het van mij kwam. Zou je het dan met plezier hebben gelezen? Zou je het dan de moeite waard hebben gevonden?' Ze knikt en zegt met een oprechte glimlach: 'ja, je hoeft je er echt niet voor te schamen.' Het blijft toch onwerkelijk dat mensen het leuk vinden wat je hebt geschreven, denk ik bij mezelf verwonderd. Mijn andere vriendin heeft langer werk. Ze is een drukbezette vrouw en is begrijpelijkerwijs druk met haar leven, werk, huwelijk kinderen en kleinkinderen. Daarbij weet ik hoe ze is: als ze ja zegt tegen zoiets als dit, dan neemt ze uitgebreid de tijd om het grondig te doen. Dat past bij haar. Ik wacht daarom geduldig af. Dan krijg ik een appje: 'ik heb hem uit!' Blij, maar ook benieuwd naar haar mening, maken we een afspraak. Als ik op een doordeweekse ochtend naar haar toerij, voel ik opnieuw weer zenuwen in mijn buik, maar ik merk bij mezelf dat het wel minder is dan de vorige keer. Het went, ook al weet ik echt totaal niet wat ze er van vindt. Via de app heeft ze me van te voren een foto van het manuscript gestuurd met daarin allemaal gekleurde papiertjes aan de bladzijdes geplakt als tabs. Dat doet mij toch wel een beetje slikken, maar gelukkig appt ze me dat ze het een hele knap geschreven boek vindt en dat ik me geen zorgen hoef te maken. Dat stelt me dan weer gerust. Onze ontmoeting die ochtend is, als altijd, allerhartelijkst. We praten open over het boek en ik krijg goede feedback. Haar eerste punt gaat over het begin: 'ik vond het erg spannend om te lezen. Vanwege de dreiging die daarin zit. De onzekerheid over wat er aan de hand, de onduidelijkheid die er dan nog is. Het kostte me zelfs moeite om verder te lezen, zo spannend was het voor mij. Ik dacht bij mezelf: 'ik weet niet of ik dit wel wil?' Dat verbaast me, want ik vond het begin zelfs nog wat traag en ik twijfelde of het wel pakkend genoeg was. 'Pas toen ik verder was en door het eerste stuk heen had gelezen, toen werd dat bij me weggenomen. Ik zeg je eerlijk: het is dat jij het geschreven hebt en ik jou ken, want anders was ik misschien wel afgehaakt.' 'Omdat je het te spannend vond?' 'Ja, omdat ik dacht: kan ik dit wel lezen? Wil ik dit wel?' 'Oké,' zeg ik, 'ik vond het begin nog wat traag voor mijn gevoel.' 'Nou, dat is het niet!' Daarna gaan we uitgebreid in op alles wat ze aan verdere opmerkingen heeft. We spreken over de al dan niet biografische elementen in het verhaal en hoe ik daarover denk. Met veel van wat ze zegt, kan ik echt wat. Ik ben er dankbaar voor. Aan het einde van dit gesprek stel ik dezelfde vraag als bij mijn andere vriendin: 'vind je het de moeite waard om publiek te maken? Vind je het goed genoeg? Zou je het met plezier lezen als het niet van mij kwam?' 'Ja,' zegt ze oprecht, 'het is goed genoeg. Ik vond sommige delen misschien wat te spannend voor mijn smaak, maar het is echt een leuk en goed boek.' Dat betekent dus dat ik er er nu voor moet gaan en mag geloven dat het de moeite waard is om te delen met de wereld. Inmiddels heb ik die behoefte zelf ook. Gaandeweg de weken dat het verhaal nu klaar is, is dit verlangen in mij gegroeid. Ik wil dit verhaal met zoveel mogelijk mensen delen en het zoveel mogelijk mensen vertellen. Dat is het doel dat mij drijft, omdat ik geloof dat mijn verhaal wat te zeggen heeft, dat het waardevol en belangrijk genoeg is om met zoveel mogelijk anderen te delen. Maar hoe ga ik dat doen? Het is ergens november 2018 en ik typ de laatste regel van mijn manuscript. De cirkel is rond. Al die ideeën die al jaren in mijn hoofd hebben gezeten staan op papier. Het einde van mijn verhaal, dat ik al helder voor ogen had, nog voordat ik maar een woord had geschreven, staat voor mij op het beeldscherm van mijn laptop in Times New Roman 13 punts grootte. De cursus knippert geduldig in beeld.
Wat nu? Ik besluit dat het tijd wordt dat anderen mijn verhaal ook lezen. Tot nog toe heb ik niemand ook maar een letter laten lezen van wat ik geschreven heb. Ja, toen ik dertig pagina's geschreven had heb ik een taalvaardige vriend gevraagd om eens te kijken of ik überhaupt wel lezenswaardig kon schrijven, maar die heeft nooit meer wat van zich laten horen. Of ik dit als een bevestiging van mijn onkunde moest zien, of als een testament van zijn luiheid en gemakzucht, was mij destijds niet helemaal duidelijk. Ik durfde hem er niet naar te vragen, zo groot was mijn onzekerheid. Ik besloot echter toch om stug door te zetten. En nu, een hele poos later, is het dan eindelijk af en moet ik met de billen bloot. Op een middag vraag ik daarom aan mijn vrouw Deborah of ze misschien de moeite wil nemen om te lezen wat ik geschreven heb? Ze moet me eerlijk van kritiek voorzien, zo druk ik haar op het hart. 'Als het niks, dan is het niks en dan laat ik het erbij.' Terwijl ik het tegen haar zeg, hoop ik maar dat mijn onzekerheid niet teveel doorklinkt in mijn woorden. Ze geeft aan dat wel te willen proberen en dat ze oprecht haar best wil doen om mij eerlijk van feedback te voorzien. Met enige schroom overhandig ik haar daarna mijn manuscript dat ik geprint heb en in een hout-kleurige multomap van de Hema heb gedaan. Twee dagen later heeft ze het uitgelezen. 'En,' vraag ik met net nog geen bibbering in mijn stem, 'vind je het wat?' 'Vind ik het wat?' Zegt ze met een lichte verbazing. 'Ik vind het geweldig. Jij hebt goud in de handen!' 'Meen je dat? Je zegt dat niet, omdat ik het geschreven heb? Omdat je mij wilt sparen?' 'Nee, echt ik meen het,' zegt ze. Ik durf het nog niet te geloven. Zoals altijd leest ze mij feilloos en zegt: 'als je mij niet gelooft, laat het dan maar aan anderen lezen.' Direct schiet de twijfel door mijn hoofd. Durf ik dat wel? Wil ik dat wel? Het is toch iets van jezelf dat je blootgeeft. Iets persoonlijks. Ik voel me kwetsbaar. 'Echt,' gaat ze verder, 'het zou zonde zijn als je hier niet wat mee doet. Geloof me.' 'Tja,' zeg ik terwijl ik mijn moed verzamel, 'misschien moet ik dat maar doen dan. Als ik van een paar mensen een mening heb, weet ik ook beter waar ik sta. Maar jij vindt het echt leuk?' Ze knikt. Voor het eerst voel ik blijdschap in mij opkomen. Ze vindt het leuk! |
Roelof HamAuteur, vader, echtgenoot, theoloog en voorganger. Archieven
April 2022
Categorieën |